The Project Gutenberg EBook of Prometheus Geboeid, by Aeschylus This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have to check the laws of the country where you are located before using this ebook. Title: Prometheus Geboeid Author: Aeschylus Translator: Pieter Cornelis Boutens, 1870-1943 Release Date: August 14, 2018 [EBook #57697] Language: Dutch Character set encoding: ASCII *** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK PROMETHEUS GEBOEID *** Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This file was produced from images generously made available by The Internet Archive)
PROMETHEUS GEBOEID
[V]
Zooals bekend is volgden de Atheensche treurspeldichters steeds de gewoonte, niet éen, maar drie drama’s tegelijk voor het publiek te brengen. Tusschen de trilogie bij Aischylos echter en bij zijn opvolgers bestaat een wezenlijk verschil. Aischylos voelde de zoogenaamde eenheid van tijd op het tooneel niet als noodzakelijk. Daardoor wordt het hem mogelijk om in den beperkten duur van éen drama een reeks gebeurtenissen samen te dringen, wier opeenvolging in het reëele leven slechts met ruime tusschenpoozen denkbaar is. Zijn trilogieën omvatten om dezelfde reden steeds een grootsche jaren-overspannende handeling, en de afzonderlijke deelen zijn als bedrijven van dat geheel te beschouwen. De latere dramaturgen, die, om aan den eisch van eenheid van tijd te voldoen, enkel handelingen ten tooneele brachten, welke met den reëelen tijdsduur samenvielen, gaven den onderlingen samenhang van de deelen der trilogie prijs en meteen Aischylos’ tijdelooze weidschheid.
Een drama als “Prometheus” behoort dus in de eerste plaats beschouwd te worden als onderdeel van de trilogie waar het toe behoort, en het is daarom vooral te bejammeren dat de beide andere stukken op eenige weinige fragmenten en aanwijzingen na verloren zijn gegaan. [VI]
Het komt mij voor dat in de trilogie waarvan “Prometheus geboeid” het eerste bedrijf vormt, geteekend wordt de geleidelijke vestiging van Zeus’ wereldbestuur.—Van het tweede stuk, “Prometheus bevrijd”, zijn fragmenten over, die ons omtrent den uitwendigen gang der handeling voldoende kunnen inlichten. De hoofdfiguur die aan het einde van het eerste drama door Zeus met rots en al in den Tartaros was geslingerd, stijgt weêr in het daglicht op aan een uithoek van den Kaukasos. Bij zijn oude kwalen is nu nog een nieuwe foltering gevoegd: de adelaar van Zeus komt hem om den anderen dag een stuk uit den lever scheuren. Maar het verzet van den Titan blijft ongebroken. Zelfs de vermaningen zijner stamgenooten, de andere Titanen, die door Zeus uit den Tartaros zijn losgelaten en die hier optreden als rei, kunnen hem niet tot onvoorwaardelijke onderwerping bewegen. Eerst nadat de god plechtig beloofd heeft hem uit zijn boeien te zullen bevrijden, openbaart Prometheus zijn voor Zeus zoo gewichtig geheim. Met de komst van Herakles en de verlossing sluit het tweede drama.—Van het slotdrama der trilogie weten wij weinig af. Naar alle waarschijnlijkheid was de naam “Prometheus vuurdrager”, en werd de inhoud gevormd door de naderbevestigde verzoening van oppergod en titan, een verzoening waaraan het menschelijk geslacht, de beschermelingen van Prometheus, een groot en natuurlijk aandeel neemt. Niet verwerpelijk lijkt het vermoeden dat, evenals de Oresteia eindigt met de bevrediging der Erinyen tot Eumenieden, de instelling van het Prometheus-feest, de Prometheia, blijvend aandenken aan den herstelden wereldvrede, ten slotte den zwaar beproefden Prometheus als middelaar tusschen God en menschen in verdiende eere herstellen moest. [VII]
Vroegere uitgevers van Aischylos, die ons drama als een op zich-zelf staand stuk beschouwden, lieten zich vaak verleiden in den strijd van Prometheus tegen den nieuwen oppergod niet meer te zien dan de tegenstelling van den willekeurigen hartstochtelijken tyran met den grooten waarachtigen volksvriend, een transpositie dus van menschelijke toestanden op goddelijk terrein. Anderen weêr vonden in Prometheus de menschheid verbeeld in haar kamp tegen onverbiddelijke natuurmachten en vroegen tragische bewondering voor de grootschheid der onvermijdelijke nederlaag, of ook wel verwijdden zij de handeling tot een verheerlijking van het alles en allen beheerschende noodlot. De nieuweren daarentegen leggen misschien te veel gewicht op den uitsluitenden zegepraal van Zeus. Zij beroepen zich op Aischylos’ diep gevoel van vroomheid, waarvoor zij uit andere drama’s kenmerkende uitspraken aanhalen. Aischylos zoû van zulk een eerbied voor den oppergod doordrongen zijn geweest, dat bij hem een kritische houding tegenover Zeus gelijk zoû moeten geacht worden aan godslastering. Maar de vroomheid van een Griek is een andere dan de christelijke. Zijn goden zijn in hoogste instantie geen onaanrandbare persoonlijkheden. Zij blijven de dragers en vertegenwoordigers eener evenwichtige wereldorde. En als zoodanig is Zeus niet geboren; ook hij is door leering geworden de alwijze en milde god die hij is. Hoe Aischylos bidt, kan men lezen in de “Agamemnoon”:
Zeus!—wie hij ook wezen moog’,
Zoo die naam bij hem bemind zij,
Roep ik zóó hem aan, enz.
En eenige regels verder: [VIII]
Zeus die paden tot verstand
Stervelingen leidt,
Die “door lijden leering”
Wettig wijdt:
In den slaap nog weegt op ’t hart
Angst van wroegings eeuwigwakkre smart,
Zelfs de onwilligen bereikt bezonnenheid,
Wel genâ van god die zelf door worstling
’t Statig stuurgestoelt bezeten houdt.
Den groei van dezen Zeus heeft Aischylos willen teekenen in zijn Prometheusdrama’s, zijn groei tot den vader van goden en menschen, den derden oppergod in de rij, maar die niet meer als zijn voorgangers ten val kan worden gebracht, omdat hij in zich heeft weten te vereenigen, met de onverwelkbare heerlijkheid der volkrachtige jeugd, de bezadigde wijsheid der ervaring die zijn voorgangers niet voor zich, maar voor hem van de eeuwen hadden geleerd. De Zeus van het tweede drama is een andere geworden naar blijkt uit zijn boden en daden, een aan wien Prometheus zich zonder gevaar onderwerpen kan. Zoo worden voor een Griek zijn goden. [1]
Het tooneel stelt voor een rotsgebergte in de nabijheid der zee aan de grenzen van het land der Skythen. Een door pieken gekroonde rotswand rijst, in het midden tegenover de toeschouwers, achter een kloof. Rechts is uitzicht op de zee. Links voert het bergland, dat met een enkele stortbeek is gestoffeerd, op naar het hooger gelegen midden. De handeling vangt aan in den morgen. [3]
KRATOS, BIA, HEPHAISTOS, PROMETHEUS.
KRATOS:
Wij zijn gekomen tot der aarde grensver plein,
De baan van Skythia, de onbetreden eenzaamheid.
Nu past, Hephaistos, u de zending aan te gaan,
Die vader Zeus u opdroeg: dat gij jokken zoudt
Ter hoogkanteelge rotsen dezen euvelaar
In stalen banden, boeien onverbrekelijk.
Uw eigen bloem toch, ’t barnen van ’t alkunstig vuur,
Stal hij en schonk het aan de stervers. Dus dient hij
Boete af te dragen aan de goôn voor zulk misdrijf,
Opdat hij onderwezen worde Zeus’ beheer
Te lieven en te laten van ’t menschminnend doen.
HEPHAISTOS:
Kratos en Bia, voor u beiden heeft de last
Van Zeus hiermede een einde: niets bezwaart u meer.
Maar ik, hoe waag ik aan verwanten god ’t geweld
Van hem te boeien aan den stormbezochten rots?
… Toch dwingt de nood mij dat ik daar den moed toe vat;
Want vaders woorden licht te tellen wreekt zich zwaar …
O rechtberaden Themis’ listensteile zoon,
Weêrzinnig ga ik u, weêrzinngen, naaglen met [4]
Onlosbre smeedsels aan dees menschgeschuwden piek.
Waar van geen stervling gij de stem of de gedaant
Speurt, maar geblakerd in de helle vlam der zon
Den bloei uws lijfs verwisselt. Als een lafenis
Komt nacht u ’t daglicht bergen in haar tintelwâ,
En zon opnieuw vervluchten morgenlijken rijp.
Doch staâg verteert u de erger van ’t aanwezig kwaad;
Want nog is niet geboren, die u lossen zal.—
Dat zijn de winsten die uw menschenmin behaalt.
Zelf god, schonkt gij der goden eerrecht tegen recht,
Zonder hun toorn te duchten, aan den stervling weg.
Daarvoor nu gaat gij hoeden dees vreugdloozen rots
Rechtstandig, zonder knie te knikken, slapeloos.
En vele klagen en weeroepen zonder baat
Slaakt gij; want zwaar vermurwlijk is de zin van Zeus:
Een ieder is hardvochtig, die aanvanklijk heerscht.
KRATOS:
Welaan, wat draalt gij met uw nutteloos beklag?
Hoe kan u deren dees meest godgehate god
Die gaf uw eigen eerrecht stervelingen prijs?
HEPHAISTOS:
’t Verwante bloed en de omgang oefnen hoog gezag.
KRATOS:
Dat is zoo. Maar staat ongehoorzaamheid u vrij
Aan Vaders woorden? Wat van twee heeft meer gezag?
HEPHAISTOS:
Gij kent geen meêlij, zijt altoos van snoodheid vol.
KRATOS:
Hem te bejammren, immers, brengt geen heul. Ook gij
Spaar de vergeefsche moeite van wat toch niet nut.
[5]
HEPHAISTOS:
O menigmaal verfoeide handenvaardigheid!
KRATOS:
Waarom haar schelden? Immers, aan dit huidig wee
Heeft, eerelijk gesproken, uwe kunst geen schuld.
HEPHAISTOS:
In ieder opzicht wenschte ik haar een aêr als deel!
KRATOS:
Elk ambt heeft zijn bezwaren buiten de oppermacht
Over de goden: geen is vrij dan Zeus alleen.
HEPHAISTOS:
Dat zie ’k voor oogen, en weêrspreken kan ’k het niet.
KRATOS:
Kom dus en haast u hem de boeien om te slaan;
Want anders mocht uw vader u aan ’t talmen zien.
HEPHAISTOS:
Ziehier, de armboeien houd ik klaar, als elk kan zien.
KRATOS:
Sla ze om de polsen henen, en met stoere kracht
Zwaai uwen hamer, nagel ze in de rotsen vast.
HEPHAISTOS:
Dit werk wordt al voltrokken, slepen doet het niet.
KRATOS:
Klop harder, nijp de boeien, laat geen speling toe.
Zijn groote list vindt uitweg waar geen uitweg is.
HEPHAISTOS:
Deze arm zit onbeweeglijk: vaardig die hem lost.
KRATOS:
Knel nu onwrikbaar de andre vast, opdat hij leer’ [6]
Dat zijne wijsheid dwaasheid is bij die van Zeus.
HEPHAISTOS:
Geen kan met recht mij laken, of ’t moest deze zijn.
KRATOS:
Nu drijf dwars door de borstkas met uw volle kracht
Der stalen wigge mededoogenlooze kaak.
HEPHAISTOS:
… Wee, wee, Prometheus, ’k steen om wat gij lijden moet!
KRATOS:
Weêr zie ’k uw ijver flauwen, weêr zucht ge over Zeus’
Vijanden? Als ge u later zelf maar niet beklaagt!
HEPHAISTOS:
Gij schouwt een schouwspel zwaar voor oogen aan te zien.
KRATOS:
Ik zie hoe deze zijn verdiende loon erlangt.
Leg nu om zijne lendnen de ijzren gordels aan.
HEPHAISTOS:
Helaas, ik moet wel—gij, laat uw bevelen na.
KRATOS:
’k Zal u naar lust bevelen, en nog hitsen ook!
Ga nu naar onder: ring zijn enkels met geweld!
HEPHAISTOS:
Ziedaar: het werk is zonder veel bezwaar volbracht.
KRATOS:
Drijf nu nog kloek de klinken in de boeien aan;
Want die uw werk zal keuren, is een grimmig heer.
HEPHAISTOS:
Uw tong schalt klanken aan uw uiterlijk gelijk.
[7]
KRATOS:
Wees gij flauwhartig—van mijn onverstoorbaarheid
En onvermurwden ijver maak mij geen verwijt.
HEPHAISTOS:
Nu, laat ons heengaan: ongekluisterd bleef geen lid.
(Hij verwijdert zich met BIA; KRATOS blijft bij PROMETHEUS achter.)
[8]
KRATOS, PROMETHEUS.
KRATOS:
Vier nu en hier uw moedwil, roof en schenk der goôn
Eerrechten aan de eendagelingen. Wat vermag
De stervling om u te verlichten van dees nood?
Prometheus, den Voorziener, noemen u de goôn—
Met leugen: een voorziener toch behoeft gij zelf,
Hoe ooit te ontglippen aan de grepen dezer kunst.
(Hij gaat HEPHAISTOS en BIA achterna.)
[9]
PROMETHEUS ALLEEN.
PROMETHEUS:
O goddlijke aither, en snelvleuglige ademen,
En bronnen van rivieren, en van ’t zeegestrook
Het talloos lachen, en almoeder aard,
En ’t alziend rond der zonne roep ik aan:
Ziet welke dingen ik, een god, van goden lijd!
Ziet, door de krenking van wat kwalen
Vermaald, ik zwoegen zal
Den tienmaalduizendjaargen tijd!
Zoo smadelijke banden
Heeft tegen mij bedacht
Der zaalgen nieuwe vorst.
Wee wee! ik steen om ’t huidig en ’t toekomend wee:
Hoe ooit van deze ellenden
Het eind mag opgaan!
En toch, wat spreek ik?—Zonneklaar weet ik vooruit
De gansche toekomst. Nimmer onvermoed zal mij
Een leed genaken …. Zijn beschikte lot moet men
Naar ’t kan gelaten dragen door het inzicht dat [10]
De macht van ’t noodlot toch niet te bekampen is …
Maar zwijgen of niet zwijgen van dit ongeval—
Ik heb geen keuze. Stervers schafte ik goderecht,
En ben, rampzaalge, nu in dezen dwang gejokt,
’k Ving in de holte van het tondelriet van ’t vuur
De steelsche bron die aller kunsten meesteres
Den stervelingen en een machtge helpster bleek.
Voor zulk een misdaad boet ik de verbeurde straf,
Den smaad van deze banden onder de’ open dag …
Ah ah!
Wat klank vliegt mij toe? Wat onzichtbre geur—
Van god? van mensch? van gemengd geslacht?—
Reikt tot den aardebegrenzenden rots?
Wie komt, mijn leed te aanschouwen? of waar anders toe?
Ziet den rampspoedgen, den in boei geslagen god,
Mij, vijand van Zeus, en bij alle de goôn
Die betreden de vloeren van Zeus’ hoog hof,
Tot het uiterst gehaat om te machtige min
Tot het sterflijk geslacht.—
Wee wee! wat hoor ik voor keerend gerucht
In der vooglen gebied? Op den aither vergonst
Het gezwinde geklep van der vleugelen slag …
Vrees brengt al wat mij nabij komt …
[11]
PROMETHEUS, REI VAN OKEANIEDEN.
(De rei bestaat uit twaalf Okeanieden, dochters van Okeanos en Thetys. Zij verschijnen rechts, van den zeekant, op gevleugelde wagens, en zijn voor den toeschouwer eerder zichtbaar dan voor Prometheus, die niet terzijde zien kan.)
REI:
Niets te vreezen: deze schare
Naakt met vriendelijk bedoelen—
Niet dan nauwlijks overreedde ik vaders onwil—
Op der vleuglen vluggen wedstrijd
Tot de hoogten van den rots.
’t Lichte geleî van den luchtstroom droeg mij.
Want het dreunen van den moker
Op het staal doorklonk de diepte
Der spelonken, en de schrik dreef uit mijn hart weg
Zedigschuchtre schaamte:
Ongeschoeid snel ik aan op ’t gevederd voertuig!
PROMETHEUS:
Aai aai!
Dochtren, door vader Okeanos [12]
Die in den keerkring van zijn slapeloozen stroom
Heel de aarde omvat,
Verwekt uit kinderrijke Thetys—
Aanziet, aanschouwt in welke banden
Ik vastgehecht hoog aan de pieken
Van dezen rotswand
Een onbenijde wacht ga voeren.
REI:
’k Zie, Prometheus—voor mijn oogen
Trekt de duistre nevel samen
Zwaar van tranen bij den aanblik
Van uw lijf dat gaat verdorren
Aan den zongeblaakten rots
Waar deze stalen hoon u ketent.
Op de’ Olympos immers heerschen
Nieuwe stuurders aan de roerpen:
Zeus, naar ongekende wetten,
Is er meester zonder toezicht.
Hij verduistert al vorig geweld.
PROMETHEUS:
Och had hij mij onder de aarde en
Beneden der dooden huisvest Hades
Gestort in mateloozen Tartaros,
Geslagen daar in wreede onlosbre boeien,
Dat god noch ander wezen
Zich over dit mijn leed verblijdde …
Nu, wankel tusschen aarde en hemel, lijd ik
Rampzaalge mijner haatren welbehagen.
[13]
REI:
Wie van de goôn is zoo verhard van hart,
Die hierin leedbehagen heeft?
Wie deelt niet de’ erger om uw kwalen—
Behalve Zeus? Hij, in aanhoudend wrokken,
Met onverzettelijk gemoed,
Oefent geweld aan ’t hemelsche geslacht:
Hij houdt niet op vóor hij zijn hart verzaad heeft,
Of éen bij nieuwen staatsgreep rooft de zwaar te rooven almacht.
PROMETHEUS:
Toch zal nog eens, al hang ik thans te hoon
In boeien zwaar, naar mij in nood geraken
Der zaligen bestuurder,
Dat ik hem duid’ den nieuwen aanslag
Die staf en waardigheid hem uitschudt.
Dan zal hij mij met honingtalig
Gevlei van overreding niet bekoren,
En nooit uit angst voor strafst bedreigen
Laat ik het woord los vóor hij slaakt
Dees wreede boeien en mij boete
Van dezen smaad betalen wil.
REI:
Gij geeft in uw vermetelheid
Aan felste smarten niets gewonnen;
Uw mond leert nimmer deemoed …
Maar mij doorpriemt het hart de stekel van de vrees,
Ik ducht om wat u staat te wachten:
Hoe ge ooit uit deze zee van nooden [14]
Moogt landen en haar eind aanschouwen …
Want niet te vinden is ’t gemoed, niet te beroepen ’t hart van Kronos’ zoon.
PROMETHEUS:
’k Weet dat hij hard is, dat hij ’t recht
Stelt naar zijn eigen hand.
Toch zal hij, denk ik, straks
Wanneer die nood hem slaat,
Weekmoedig wezen:
Dan baant hij starren toorn tot effen pad,
Dan treedt om vredebond en vriendschap
Zijn ongeduld mijn ongeduld tevoren.
REI:
Ontvouw en openbaar ons heel den samenhang,
Op grond van wat betichten Zeus u grijpen liet
En u zoo smaadlijk en zoo bitterwreed kastijdt.
Leer ons de waarheid—of ’t uitspreken mocht u schaên …
PROMETHEUS:
Wel zijn dees dingen te verhalen smartlijk mij,
Doch smart ook is ’t verzwijgen—: alzijds ongeval!
Vandat partijhaat uitbrak bij de zaligen
En onderlinge tweedracht deelend zich verhief,
Daar de éenen Kronos wilden werpen van den troon
En Zeus de heerschap geven, de andren ijverden
Dat nooit of nimmer Zeus de goden zoû gebiên,—
Heb den Titanen, Oeranos’ en Gaia’s kroost,
Ik daadlijk besten raad geschaft, maar niet vermocht
Hen te overreden. In hun stoeren eigendunk [15]
Verachtten ze alle list als middel: met geweld
Dachten zij te overmogen zonder slag of stoot.
Maar mij had mijne moeder Themis meer dan eens,
En Gaia, ’t éene wezen onder namen veel,
Voorkondigd hoe de toekomst zich vervullen zoû:
Dat de overwinning niet aan kracht of aan geweld
Zoû komen, maar aan wie in list had overmocht.
Dat heb ik hun met zooveel woorden uitgelegd,
Maar zelfs tot aandacht hebben zij zich niet verwaard.
Bij dezen staat van zaken scheen mij veiligst toe
Om saam met mijne moeder, reede en welkom, mij
Te scharen bij de medestanderen van Zeus.
En naar mijn raadslag bergt nu ’t donkerdiepe ruim
Van Tartaros oerouden Kronos samen met
Zijn bondgenooten. Zulke diensten heeft van mij
Der goden overweldger ondervonden en
Op zijn beurt hen vergolden met dit booze loon.
Want dat is wel de krankheid die al tyrannie
Aankleeft, dat men zijn vrienden geen vertrouwen schenkt.
Doch wat aangaat uw vragen, om wat oorzaak hij
Mij hoont en tuchtigt, geef ik garen u bescheid.
Zoodra Zeus was gezeten op zijn vaders troon,
Wijst hij onmiddlijk aan een elk der goden toe
Zijn eigen eerrecht, deelt en regelt het bewind.
Maar met de armzaalge stervelingen hield zijn plan
Geen reekning. Ja, hij wilde hun geheel geslacht
Verdelgen tot het scheppen van een ander nieuw.
Hiertegen in verzet kwam niemand. Ik alleen,
Ik waagde ’t. ’k Heb de stervers van hun doem gered
Om reddeloos verdorven Hades in te gaan. [16]
Daarom is ’t dat ik onder deze pijnen krimp,
Die smartlijk zijn te lijden, deerniswaard te zien.
Mijn daad was deernis tot de stervers, doch ik-zelf
Werd die niet waard bevonden, maar meêdoogenloos
Verwezen tot dit Zeus-onteerend schouwtooneel.
REI:
Diens hart is ijzer in zijn rotsgehouwen borst,
Die niet, Prometheus, de’ erger om uw nooden deelt.
Ik toch, hoe garen had ik nooit dit aangeschouwd!
En nu ik ’t aanzie, wordt mijn hart door pijn geprangd.
PROMETHEUS:
Ja, wel ben ik mijn vrienden deerniswaard te zien.
REI:
Als maar uw stoutheid niet nog verder ging dan dit …
PROMETHEUS:
De stervers heelde ik van den dood vooruit te zien.
REI:
Wat middel tegen deze krankheid vondt gij uit?
PROMETHEUS:
De hoop, die blind is, heb ik in hun borst behuisd.
REI:
Een groote winst was deze uw gaaf den sterveling.
PROMETHEUS:
Maar buitendien nog heb ik hun het vuur verstrekt.
REI:
En nu bezit de eendaagling den vlamglans van ’t vuur?
PROMETHEUS:
Ja, en in vele kunsten onderwijst het hem.
REI:
Zeus dan om oorzaak van geen zwaarder schuldverwijt—
[17]
PROMETHEUS:
Straft met zijn hoon mij, laat van geene kwelling af.
REI:
En is geen einde van uw zwoegen u beschikt?
PROMETHEUS:
Geen ander dan het tijdstip dat aan hem behaagt.
REI:
Hoe mag ’t behagen? Is er hoop? Ziet gij niet in
Dat gij misdaan hebt? Dat gij hebt misdaan, is mij
Een grief te zeggen … U is ’t smart … Ook weegt dit niet
Ter zake … Zoek naar eenige’ uitweg uit uw nood!
PROMETHEUS:
Voor wie zijn voeten buiten leed heeft, is het licht
Te sporen of te gispen wien het boos vergaat …
Doch ik, alle gevolgen wist ik lang vooruit.
Bewust, bewust misdeed ik—ik ontken het niet:
Den stervling helpen hielp mij-zelven in ellend.
Toch kon ’k niet denken dat in zulk een straf als dees
Ik zoû verschromplen aan de tinnen van den rots
Op dezen alverlaten nabuurloozen piek …
Laat me af van jammren om dit oogenblikklijk wee!
Doch daalt ter aarde en luistert wat al ongeval
Nog dreigt, opdat gij alles tot den einde leert.
Geeft toe, geeft toe mijn bede: deelt de ellend van een
Die nu in nood is: eender op zijn tijd tot elk
Komt lijden in zijn zwerfgang om een onderdak.
REI:
Reeds willig, Prometheus, vindt ons uw roep
Om te doen wat gij vraagt.
Nu verlaat ik mijn windsnel-ijlende koets [18]
En den heiligen aither, der vooglen revier;
Nu naak ik op voeten der hinde den grond
Dezer grimmige rotsen: mijn hart gaat uit
Om uw nooden ten einde te hooren.
(Zij stijgen van hare wagens af.)
[19]
PROMETHEUS, REI VAN OKEANIEDEN, OKEANOS.
OKEANOS (verschijnt op een gevleugelden draak):
Ik bereik u, Prometheus, ’t doel van het pad
Mijner durige reize, gestegen op dees
Snelvleugligen draak dien ’k enkel bestuur
Met de toomen der stille gedachte.—
Weet wel dat ik deel in de smart van uw lot;
Want daartoe dringt mij verwantschap en bloed;
Maar ook buitendien is geen wien ’k gun
In mijn achting een hoogeren zetel dan u.
Dat ik waarheid spreek, dat mijn tong niet vleit
Schijnwoorden om gunst, ondervindt gij terstond:
Openbaar wat hulp ik betoonen u kan:
Op een hechteren vriend dan Okeanos is,
Zult nimmer ge u kunnen beroemen.
PROMETHEUS:
Wat is er nu weêr? Komt ook gij om toe te zien
Bij mijne nooden? Hoe hebt gij gewaagd den stroom
Die uwen naam voert, en uw grotten rotsgedakt
Natuurgehouwen te verlaten voor dit land
Drachtig van ijzer? Of zijt gij gekomen om
U met mij te ergren in den aanblik van mijn leed? [20]
Aanzie dit schouwspel, dezen bondgenoot van Zeus,
Die saam met hem bevest heeft zijne heerschappij,
Met welke kwalen ik door hem gefolterd word.
OKEANOS:
Ik zie, Prometheus,—en al zijt gij listenbont,
’k Wil u te sporen trachten met mijn besten raad.
Keer tot u-zelven, stem tot nieuwe wijzen om
Uw inborst: nieuw ook is de heerscher bij de goôn.
Als gij blijft slingren zulke fel gewette reên,
Allicht mocht Zeus u, staat zijn stoel ook nog zoo hoog,
Vernemen, en in ’t einde dunkt zijn huidge toorn
Met al zijn kwalen u nog kinderspel te zijn.
Maar, o rampzaalge, laat van uwen wrevel af
En zoek naar een verlossing uit dees kwellingen.
Misschien lijkt u verouderd wat ik zeggen ga:
Dit is het eenig handgeld dat men beuren kan,
Prometheus, met te pralend pochen van de tong.
Gij blijft hoovaardig, onder rampen bukt gij niet,
En bij uw rampen zoekt gij nieuwer rampen winst.
Als gij dus naar mijn onderwijzing hooren wilt,
Sla tegen prikkels niet de verzenen; want gij ziet:
Een grimmig heerscher zonder rekenschap regeert.
En nu ga ik heen, laat geen poging onbeproefd
Of ik uit deze nooden u verlossen kan.
Doch gij, blijf rustig, toom uw monds onstuimigheid.
Of weet gij, die terecht alwijs genaamd wordt, niet
De tuchtging die der ijdle tong wordt ingeprent?
PROMETHEUS:
’k Prijs uw geluk al, dat gij straffeloos uitgaat,
Die u verstout hebt deel te nemen in mijn lot. [21]
Nu laat het wezen, spaar uw zorg. Gij overreedt
Hem toch niet; want voor overreding is hij doof.
Wees zelf omzichtig dat uw gang geen smartgang wordt.
OKEANOS:
Veel beter maant uw aanleg andren dan u-zelf
Tot rede: niet maar woorden, feiten zijn bewijs.
Doch houd mij hunkrend naar de reize niet terug.
Want groot maak ik mij, ’k maak mij groot dat Zeus dees gunst
Mij toestaat, en uit deze nooden u bevrijdt.
PROMETHEUS:
Deels prijs ik, houd u nimmermeer te prijzen op;
Want in bereidheid schiet gij niets te kort. Toch laat
Uw moeite: zonder mij te baten zoudt vergeefs
Ge u moeien, als gij u al moeite geven wilt.
Maar houd in rustig toezien zelf u buiten schot.
Want ik, al ben ’k rampzalig, zoû daarom niet graag
Zoovelen mooglijk naast mij zien met leed bedeeld.
O neen ik—diep genoeg al schrijnt mij ’t ongeluk
Mijns broeders Atlas die ter avondlandsche steê
De zuil des hemels en der aard te stutten staat
Met zijne schoudren, kwadelijk te wiegen last.
Met deernis ook zag ’k hoe de reuzge burchtheer van
Kilikia’s grotten, het strijdbarnend monster met
Zijn honderd koppen, door geweld beteugeld werd,
Grimmige Typhoon die al goden weêrstand bood,
Uit grouwelijke kaken sissespreidend vrees.
Hij bliksemde uit zijn oogen schrikstijvenden gloed
Als ging zijn oerkracht nederhalen Zeus’ bewind.
Maar op hem neder voer diens slapelooze lans,
De steilgetrede bliksem blazend vuur en vlam, [22]
Die midden in de grootspraak zijner blufferij
Hem stom smeet. Want vlak in het middenrif geraakt,
Werd hij versinteld; donder sloeg zijn krachten murw.
En nu, een hulpelooze werktuiglijke romp,
Ligt hij ter zijde van de nauwe straat der zee
Onder de wortlen van berg Aitna neêrgedrukt;
En boven op de toppen zit en smeedt zijn staal
Hephaistos. Toch eens zullen breken vandaar uit
Rivieren vuur, die vreten in haar wilden muil
De vlakke bunders van vruchtbaar Sikelia
Met heete beten van onnaakbren vlammevloed.
In zulk een toornen ziedt nog eenmaal Typhoon op,
Al ligt hij door den bliksem nu van Zeus verkoold.—
Gij hebt genoeg ervaring, onderwijs van mij
Is u niet noodig: red u-zelf zoo goed gij kunt.
Ik stuur alleen wel tegen ’t huidig onheil op,
Tot Zeus bezonnen af zal laten van zijn toorn.
OKEANOS:
Ziet gij, Prometheus, dan niet in dat redenen
Voor ziel die ziek van toorn is, als heelmeesters zijn?
PROMETHEUS:
Ja, als men tijdig ’t hart met zalf te streelen weet,
Maar niet als men ruwhandig ’t zeer gemoed nog kneust.
OKEANOS:
Wat mooglijk nadeel ziet gij—geef mij onderricht—
In bereidwillge vriendschap die het uiterst waagt?
PROMETHEUS:
Moeite overbodig en lichtzinnge onnoozelheid.
OKEANOS:
Gun dat gebrek mij: die verstandig is, behaalt [23]
Het grootste voordeel door den schijn van onverstand.
PROMETHEUS:
U wordt de dwaasheid aangerekend—mij de schuld.
OKEANOS:
Uw woord zendt me onverholen weêr naar huis terug.
PROMETHEUS:
Uit vrees dat mij bejammren u in onmin stort.
OKEANOS:
Met hem die nieuwlings op den stoel der almacht zit?
PROMETHEUS:
Wees op uw hoede dat gij nooit zijn hart vergramt.
OKEANOS:
Dat leert, Prometheus, mij uw eigen ongeluk.
PROMETHEUS:
Haast u ter reize: red het inzicht dat gij wont!
OKEANOS:
’k Ben onderweg al, nu uw roep mij manen komt.
Zie, de effen baan des aithers veegt met vleugelen
’t Viervoetig rijdier. Blijde, denk ik, zal hij zijn
Zijn knieën weêr te buigen in gewenden stal.
[24]
PROMETHEUS, REI VAN OKEANIEDEN.
REI:
’k Beklaag u om uw heilloos lot, Prometheus!
Droppel na droppel pleng ik uit mijn oogen
Der tranen milden stroom.
Zijn vochte dauw bevloeit mijn wangen.
Want dit onbenijdbaar lijden
Dat naar willekeurge wetten
Zeus beschikt,
Dreigt al vroegren goden samen
Overmoedge dwinglandij.
Reeds galmt het gansche wijde land van klachten:
Ik hoor den westerling bejammren
Van u en van uw bloedgenooten
Hoogheerlijke edeloude macht.
Al de stervers die bevolken
Heilige Asia’s ruime woonsteê,
Deelen met u in het zwoegen
Van uw zuchtenluide wee: [25]
Die in ’t land van Kolchis huizen,
Maagden nimmer strijd ontdeinzend,
En de drom van Skythen die der
Aarde verstgelegen streken
Om ’t Maiotisch meer bezetten,—
Aria’s manhafte bloesem,
Die de hooggetinde vesting
Naast den Kaukasos bewonen,
Strijdbre benden die rumoeren
Met de scherpgeboegde lansen——
Eén enklen andren god zag ik tot nu,
Eén Titan, eveneens
In lijden overweldigd:
Atlas die onverpoosd
’t Ontzaggelijk hooge gevaarte der aard
Saam met de hemelsche as
Boven zijn zuchten torst—:
De roep der zee valt ruischend in; de diepte kreunt;
Het donker ruim van Hades rommelt onder de aard;
Der heilige rivieren bronnen stenen vloeibre deernis.
PROMETHEUS:
Wijt niet aan ingebeeldheid of aan ijdlen trots
Mijn zwijgen. Diepgevoelde wrok verteert mijn hart,
Dat ik met zulke smaadheid mij mishandeld zie …
En toch, wie anders in-den-grond wel wees dan ik
Aan deze nieuwe goden hun eerrechten toe?
Doch daarvan zwijg ik. Waartoe zoude ik wat gij weet [26]
Bespreken? Luistert liever welke ellende ik vond
Onder de stervers, hoe zij reêloos waren eer
Ik hen bedeelde met bewustheid en verstand …
Niet daar ’k den menschen iets verwijt, verhaal ik dit—
Der gaven goed bedoelen stel ik in het licht …
Zij keken eertijds ziender-oogen zonder zien,
En hoorden zonder hooren; ’t lieve leven lang
Gelijk droomschimmen warden ze alles hulpeloos
Dooreen; hout te verwerken noch uit tichelsteen
Zon-open huizen op te trekken wisten zij;
Maar onder de aard vergraven in het zonloos diep
Van holen woonden ze als het wriemlend mierendom.
En geen beproefd kenteeken duidde hun de komst
Van winter of van bloemenvollen voorjaarstijd
Of vruchtenrijpen zomer; al hun doen ontbrak
Begrip en inzicht, tot ik hun heb wijsgemaakt
Der starren zwaar te kennen op- en nedergang.
En verder vond ik de getallen voor hen uit,
Den sleutel van al weten, en het letterschrift,
Al dings gedachtnis, zoogster aller moezenkunst.
Het eerst ook temde ik onder ’t jok het wilde vee,
Dat, slaven van het trekzeel en het zadelpak,
Zij van de stervers overnamen ’t zwaarst gezwoeg.
Ook spande ik aan de waagnen ’t leidselvolgzaam ras
Der paarden, overrijker weelde schoonen pronk.
En niemand anders vóor mij heeft der schipperen
Zeezwervend zeilbevleugeld voertuig uitgedacht …
Ik die den stervers diergelijke middlen vond,
Ben, zelf rampzalig, tot geen enkle vondst instaat,
Waardoor ik zoude ontkomen aan dit huidig wee.
[27]
REI:
Smaadlijke kwelling! Dolen doet gij, van verstand
Verbijsterd, als geneesheer die tot krankheid komt
En in onmachtge wanhoop voor zich-zelven niet
Het middel weet te vinden, dat genezing brengt.
PROMETHEUS:
Nog meer zult gij bewondren, als gij verder hoort
Wat kunsten en uitwegen ik verzonnen heb.
Al daadlijk: als er vroeger een van hen verviel
Tot krankheid, kenden zij geen leenging, zalf noch drank
Noch eetbaar kruidsel; door gebrek aan middelen
Verdorden hunne lijven vóórdat ik hun wees
Hoe te bereiden pijnstillende mengselen,
Waarmeê voor elke ziekte zij zich veiligen.
De vele wijzen ook der waarzegkunst heb ik
Begrond. Ik onderscheidde van de droomen ’t eerst,
Welke in vervulling treden; duidde hun de zwaar
Schiftbre geruchten, de onderweegsche teekenen.
De vlucht der kromgeklauwde vooglen heb ’k gebaakt
In zuivre grenzen: welke gunstig uitteraard
Zijn, welke ongunstig, en de levenswijs van elk,
Wat vijandschappen en bevriendheên onderling
Hen deelen of tot samenkomsten gaderen.
Der ingewanden gaafheid leerde ik hun: wat kleur
De gal moet hebben, die den goden meest behaagt,
De bonte wissling van der leverlobben vorm.
Ik hielp op weg hen in de moeizame offerkunst:
De zware heupen en de schenklen vet-omwoeld
Verbrandde ik, en der vlammen teeknen, die voordien
Starduister waren, heb ’k verzichtbaard voor hun oog. [28]
Zoo waren dees mijn gaven …. En wat onder de aard
Den menschen aan hulpmiddlen weggeborgen ligt,
Brons, ijzer, goud en zilver—wie kan zeggen dat
Hij hen heeft uitgevonden eer dan ik het deed?
’k Weet zeker, niemand, die niet ijdel bluffen wil.—
Verneem dan alles in éen bondig woord vervat:
Geen kunst die niet den stervers van Prometheus stamt.
REI:
Gij die den stervers boven mate hebt gebaat,
Besteed aan eigen rampspoed thans uw zorg; want ik
Ben goeder hope dat, uit deze banden los,
Gij eens nog even machtig wezen zult als Zeus.
PROMETHEUS:
Nog niet gewezen is ’t vervullingdragend lot
Dat dit zóo zal geschieden. Door oneindge pijn
En smart gekromd eerst, mag ’k ontkomen aan den boei.
Want alle kunst blijft machtloos bij noodwendigheid.
REI:
Wie dan wel stuurt de roerpen dier noodwendigheid?
PROMETHEUS:
Gedachtge Erinyen, met der Moiren driegedaant.
REI:
En is Zeus dus de minder machtge dezer zes?
PROMETHEUS:
Ook hij zoû niet ontkomen aan ’t bestelde lot.
REI:
Wat aêrs dan eeuwig heerschen is Zeus voorbeschikt?
PROMETHEUS:
Dat zoudt gij niet vernemen: dring er niet op aan!
[29]
REI:
Een schrikkelijk geheim is ’t, wat gij ons verhult?
PROMETHEUS:
Gedenkt een andre rede. Thans is ’t niet de tijd
Dit te verluiden. Dieper moet ik het dan ooit
In stilte domplen. Want door dit bewaard geheim
Ontkom ik mijnen smarten en der banden smaad.
REI:
Moge nimmer
Zeus die alle ding bestiert,
Aan mijn wil zijn macht vijandig overstellen!
Moge ik nimmer ook vertragen
In het dienen van de goden
Bij de heiige runderslachtende offermalen
Aan den oever van Okeanos’, mijn vaders,
Niet te dempen stroom!
Moge ik nooit met woorden mij bezondgen,
Maar laat onvervaagd beklijven
Deze wijsheid
In de taaflen van mijn hart:
Zoet is het aaneen te rijen
Al de dagen van zijn leven
Tot een snoer geruste hoop,
Wijl het hart aan stralende geneuchten
Zich verkwikt en nooit verzaadt—
Maar uw aanblik doet mij huivren,
Hoe door kwalen gij vermaald wordt,
Niet te tellen, zelf-gekozen … [30]
Immers zonder Zeus te duchten
Viert uw eigendunk te zeer den sterveling, Prometheus!
Zie nu hoe zonder dank de weldaad blijft, mijn vriend!
Zegt wat verweer en waar?
Wat helpt de bijstand der eendagelingen?
En ziet gij niet
De krachtelooze droomgelijke
Onmacht waarin belemmerd
Het blind geslacht der stervelingen rondtast?
Geen kans dat ooit der menschen raadslag ga
Zeus’ wereld-evenwicht tebuiten!
Dit leerde ik uit den aanblik van uw heilloos lot, Prometheus.
… Hoezeer verscheiden klinkt het lied dat in mij opwelt,
Van vroeger lied dat ’k hief ter viering van uw huwlijk
Naast bruîgoms bad en bed,
Toen gij door overreding van geschenken
Hesiona, mijn vaders dochter,
Voerde als uw vrouw tot bijslaaps zoet geweld.
[31]
PROMETHEUS, REI VAN OKEANIEDEN, IO.
IO (zij komt op van links, van de landzijde):
Wat land? Wat volk? Wat man is dees
Dien ’k weerloos zie tegen regen en zon
Aan de rotsen gehaakt?—
Zeg boetend voor wat misdrijf gij versmacht!
Der ellendige duid,
Waarheen ik ter wereld verdoold ben!
O o!
Weêr steekt onzaalge mij de horzels-angel …
Weêr zie ik—weer het, Zeus!—het spook van Argos,
Der Aarde zoon, mijn oogen-overzwermden hoeder:
Met loerend-valsche blikken sluipt hij nader,
Dien in den dood zelfs de aarde niet kan bergen.
Hij stijgt omhoog uit de’ afgrond.
Hij jaagt de armzalige, hij drijft mij
In dorst en honger voort langs ’t eindloos zand der zeekust …
Daar zet het deunen van het schelle was-gevoegde riet
Zijn slaapwekkende wijzen in …
Wee wee! tot waar wel voeren mij de gangen [32]
Van ’t doelloos-verre zwerven?—
Wat schuld, wat zonde, o zoon van Kronos,
Hadt gij in mij ontdekt,
Dat gij mij, lacy! in dit lijden jokte,
Mij dus met brems-gedreven vreezen
Rampzalig en verbijsterd afslooft?…
Verteer met vuur, verdoe mij onder de aarde,
Werp mij als aas den muilen voor der zee—
Maar laat door mijn gebeden
U eindlijk, Heer, verteedren!
Ziek tot den dood heeft mij gekweld
Dit zwervebonte dolen,—
En nog kan ’k niet vernemen
Hoe ’k ooit ontkom aan mijnen leedgang …
Verstaat gij ’t roepen van de koe-gehoornde maagd?
PROMETHEUS:
Hoe zoude ik doof zijn voor de brems-vervolgde bruid,
Inachos’ dochter?—die het hart van Zeus verwarmt
Met liefde, en daarom door de haat van Hera nu
Noodschiks tot eindeloozen wedloop wordt geplaagd.
IO:
Hoe komt gij te roepen mijn vaders naam?
Wie zijt gij? Verhaal het der zwaar-beproefde.
Wie zijt ge, onzalige, die mij onzalige
Zoo zeer naar waarheid toespreekt?
Ook hebt gij het god-gedrevene lijden genoemd,
Dat stekend—wee mij!—met zijn rustelooze prikkels
Mijn jeugd verschrompelt.
Door Hera’s wrokkende listen verweldigd, [33]
Vlied ik in smaad en honger
Met storm-ontstuimge sprongen … Wee,
Wie anders is zoo god-verlaten,
Die zwoegen moet als ik?
Stel me, als gij kunt, éen duidlijk teeken.
Wat wacht mij nog te lijden?
Wat middel blijft? Wat kruid voor deze krankheid?
Duid het, indien gij ’t weet.
Wijs het, verluid het aan de zwervenskranke maagd!
PROMETHEUS:
Ik zeg u eerlijk al wat gij te weten wenscht,
Niet raadselen-doorvlochten, maar met ’t simpel woord
Dat vriend te hooren recht heeft uit bevrienden mond.—
Gij ziet Prometheus die het vuur den stervers schonk.
IO:
Gij die den stervers als gemeen solaas verscheent,
Dulder Prometheus, om wat oorschuld lijdt gij dit?
PROMETHEUS:
Nauw hield ik van mijn rampen te bejammren op.
IO:
Dus zoudt gij mij niet willen toestaan deze gunst—?
PROMETHEUS:
Wat gunst verzoekt gij?… ’k Zeg u alles wat gij vraagt.
IO:
Beduid wie u gejokt heeft boven deze kloof.
PROMETHEUS:
Van Zeus deed het de raadslag, en Hephaistos’ hand.
IO:
En wegens welk vergrijpen boet gij deze straf?
[34]
PROMETHEUS:
Zooveel als ik verklaard heb, en niet meer, volsta.
IO:
Toch, wijs mij buitendien nog van mijn zwerven aan
Het einde: wat de duur zal wezen van mijn nood.
PROMETHEUS:
Beter dat gij dees dingen niet dan wel verneemt.
IO:
Waartoe verheimlijkt wat ik eenmaal lijden móet?
PROMETHEUS:
Gering geschenk begeert gij. Het begroot mij niet.
IO:
Draal dan niet langer. Openbaar al wat gij weet.
PROMETHEUS:
Niets let mij—doch te schokken schroom ik uw gemoed.
IO:
Niet meer dan zelf mij lief is, wees om mij bezorgd.
PROMETHEUS:
Daar het uw wensch is, zal ik spreken. Luister dan.
REI:
Nog even—mij ook geef mijn deel en hartewensch.
Gun ons vooraf te hooren wat zij heeft doorstaan,
Der lotgevallen velen kommer, uit haar mond.
Der toekomst kampen mag zij leeren dan van u.
PROMETHEUS:
Uw taak, o Io, de vervulling van haar wensch
Aan dezen, te eerder daar ze uw vaders zustren zijn.
Want om zich jammrend uit te weenen in zijn leed
Daar waar men hoop heeft van zijn hoorderen als loon
Tranen te beuren, noem ik welbesteden tijd.
[35]
IO:
Ik weet niet hoe ik u vertrouwen weigren zoû.
Gij zult vernemen alles wat gij van mij wenscht,
In woorden duidlijk, al vernieuwt mijn smart ’t verhaal
Hoe deze god-geblazen stormwind, dit verderf
Van mijn onnoozel jeugdschoon mij is toegewaaid.—
Voortdurend naakten tot mijn jonkheids slaapvertrek
Alnachtlijk droomgezichten en vermaanden mij
Met fluistersproken: o veel-gelukzaalge maagd,
Waarvoor bewaart ge uw kuischheid, die verwerven moogt
Den hoogsten bruîgom? Immers, door verlangens pijl
Is Zeus ontgloeid in smachten om tot liefdes werk
Zich met u saam te spannen …. Gij, o kind, verschop
Niet zijn omhelzing. Maar naar Lerna’s diepe weî
Ga waar uw vaders geite- en runderstallen zijn,
En koel Zeus’ ooglicht van begeertes heete koorts.—
Door zulke droomen werd ik arme nacht aan nacht
Niet losgelaten, tot ik mijnen vader dorst
Vertellen dier schrikbeelden avond-trouw bezoek.
En deze zond naar Pytho en Dodona heen
Herhaalde boden om te leeren met wat daad
Of woord hij ’t welgevallen dienen zoû der goôn.
Zij brachten van de reize orakelspreuken meê,
Raadslig, onduidlijk, dubbelzinnig opgesteld.
Maar in het einde kwam de boodschap zonneklaar,
Bevel nadrukklijk, volverwoord, aan Inachos
Om mij te stooten weg uit huis en vaderland,
Offer-vrij dolend langs der aarde verste grens,
Als hij niet wilde dat des bliksems stralend vuur
Van Zeus zou dalen en zijn gansch geslacht verdoen. [36]
Door zulke oraaklen overreed van Loxias,
Heeft hij mij uitgedreven, sloot mij buiten ’t huis,
Tegen ons beider opzet. Doch hem dreef de nood,
Zeus’ gewelddaadge breidel, zulk een ding te doen.
Mij waren daadlijk menschlijk uitzicht en verstand
Verstoord: gehorend als gij ziet, geprikkeld door
De scherpe speer der horzel, in verwoeden sprong
Joeg ik naar Lerna’s kustland en den zoeten dronk
Van bron Kerchneia. Als mijn hoeder met mij meê
Volgde Argos de aardzoon leêg van deernis, en hij liet
Nimmer zijn tallooze oogen van mijn voetspoor los.
Hem heeft een onverklaarbaar noodlot onverhoeds
Beroofd van leven. Mij, gestoken door de brems,
Drijft goddelijke geesel voort van land tot land.—
Wat is geschied, vernaamt gij. Kunt gij zeggen wat
Mij rest aan lijden, duid het. Spreek geen onwaar woord
Uit meêlij dat vergoêlijkt. Want ik weet geen leed
Zoo gruwlijk als het aaien van bedachten troost.
REI:
Wee wee! laat af, laat af!
Nimmer nimmer kon ik droomen
Dat tot mijn ooren zouden reiken
Zoo vreemde sproken!
Noch dat zoo kwalijk te aanschouwen, en kwalijk te dragen
Beelden van leed en verderf en ontzetting
Met weêrsneedsche’ angel
Ziel zouden ijzen!
Eilaas, noodlot, noodlot!
Mijn oogen huiveren, die zagen [37]
Io’s leedgang
Aan zich voorbijgaan!
PROMETHEUS:
Gij steent te spoedig, zijt te vroeg van vreeze vol.
Bedwing u tot gij ook het oovre hebt geleerd.
REI:
Spreek: onderricht haar. Voor wie lijden, is ’t wel zoet
Zeker vooruit te weten ’t leed dat overschiet.
PROMETHEUS:
Uw vorig wenschen kreegt gij licht van mij gedaan:
Vooraf vernemen woudt gij van haar worstelgang
Verhaal omstandig, woorden uit haar eigen mond.
Nu hoort het oovre: wat al tegenspoeden nog
Van Hera moet verduren deze jonge maagd.
En gij, o Inachos’ zaad, leg in uw gemoed
Mijn woorden, dat gij de’ eindpaal leert van uwen weg.—
Eerst wend van hier u tegen de’ opgang van de zon
En over de ongeploegde bunders zoek uw pad.
Gij vindt de zwerfsche Skythen die in rieten huis
Zweef-wonen op hun welgewielde wagenen,
Met boog en pijl bewapend voor het verre doel.
Treed dien niet nader: trek aan hun gebied voorbij
En wijk geen voetbreed van ’t zee-ruischend rotsstrand af.
Ter linker huizen de Chalybiërs, meesters in
Het ijzersmeden. Ook voor dezen hoed u wel;
Want wilden zijn zij, vreemden ontoegankelijk.
Dan komt ge aan stroom Hybristes, waardig zijnen naam.
Wil hem niet overtrekken (want daar is geen wed)
Vóor gij ten Kaukasos naakt, aardes hoogsten berg, [38]
Daar waar uit zijne slapen zelven de rivier
Haar kracht komt balgen. Overtrekken zult gij dan
Die star-nabuurge toppen. Daal vandaar het pad
Naar ’t Zuiden totdat ge aantreft ’t mannenhatend heir
Der Amazonen die eenmaal Themiskyra
Rond den Thermodoon gaan bevolken tot waar gaapt
Rotsruige kolk van Salmydessos, gastvrouw wreed
En tweede-moeder voor al schip en schepeling.
Die geven blij-reê u geleide op uwen weg.
De nauwe landstraat vindt gij naar de poorten van
’t Kimmerisch eiland dat gij doortrekt om aan ’t end
’t Maiotisch golfbed onverschrokken door te gaan.
Den stervers blijft aleeuwig van dien overtocht
Roemruchte konde, de engte voortaan Bosporos
Geheeten. Dan verlaat ge Europa’s vlakte en komt
Naar ’t vasteland van Asia—
(tot de REI:)
Ziet gij nu soms in
Hoe Hemels overweldger een geweldnaar is
In ieder opzicht? Van dees stervling haakt hij god
Liefde te winnen—en zulk dolen werpt hij ze op!
(tot IO:)
Een wreeden werver om uw huwlijk, jonge maagd,
Hebt gij getroffen. Want bedenk dat dit relaas
Dat gij gehoord hebt, nauwlijks in zijn aanhef is.
IO:
Eilaas, wee mij, wee!
PROMETHEUS:
Gij roept en jammert nu al? Wat wel zult gij doen
Als ge aanstonds aanhoort uwer rampen overschot?
[39]
REI:
Gaat gij haar dan nog meerder lijden kondigen?
PROMETHEUS:
Een stormenzwaren zeevloed van schrikzalig wee.
IO:
Wat winst is mij te leven? Waarom stort ik niet
Mij van dees steile rotsen onverwijld omlaag
Dat op den grond verpletterd ik van rampen al
Verlost zoû wezen? Beter sterven eens voor goed
Dan al zijn levensdagen niets dan leed te zien!
PROMETHEUS:
Hoe zoudt gij nooden dulden zooals ik doorsta,
Aan wien te sterven nimmermeer is voorbeschikt?
Dat toch zoû wezen een verlossing uit mijn leed!
Nu echter heb ik van mijn zwoegen grens noch eind
Te wachten, vóordat Zeus der heerschappij ontstort.
IO:
Is dit ooit mooglijk dat ’t bewind aan Zeus ontvalt?
PROMETHEUS:
’t Waar vreugd u, denk ik, zulk een ommekeer te zien?
IO:
Hoe anders, daar mij Zeus met ongeluk vervolgt?
PROMETHEUS:
Verneem van mij dan, dat dit werklijk wezen zal.
IO:
Wie ooit ontrooft den schepter hem der heerschappij?
PROMETHEUS:
Hij zelf door eigen inzichtledig overleg.
IO:
Op wat voor wijze? Duid het, als het u niet schaadt.
[40]
PROMETHEUS:
Een huwlijk zal hij aangaan, dat hem straks berouwt.
IO:
Met wie? Godin of stervling? Zeg het zoo gij ’t moogt.
PROMETHEUS:
Dit vraag niet. ’t Is niet oorbaar dat ik antwoord geef.
IO:
Wordt van den troon gestooten hij door eigen vrouw?
PROMETHEUS:
Zij baart een zoon hem, sterker dan de vader is.
IO:
Blijft geen ontkomen mooglijk voor hem aan dit lot?
PROMETHEUS:
Alleen als ik eerst uit mijn boeien ben bevrijd.
IO:
Wie, tegen Zeus’ wil, zal dat doen? Wie maakt u los?
PROMETHEUS:
Van uw nakomelingen eene moet het zijn.
IO:
Hoe zegt ge? Een mijner kindren redt u uit uw nood?
PROMETHEUS:
Na tien geslachten die de derde is in geslacht.
IO:
Nu klinkt uw boodschap nauwlijks meer een welkom waard.
PROMETHEUS:
Zoo spaar mij ook ’t verhalen van uw eigen leed.
IO:
Eerst spiegelt gij mij winst voor—dan onthoudt gij haar.
PROMETHEUS:
Ik zal u schenken van de beide reednen de éen.
[41]
IO:
Verklaar mij, wat voor reednen. Leg de keus mij voor.
PROMETHEUS:
Ziehier. Verkies gij. Zal ik uw toekomend wee
Nauwkeurig duiden of den man die mij verlost?
REI:
Van deze gunsten wil aan Io de éene, mij
De andre bedeelen. Acht me uw woorden niet onwaard.
En haar verkondig haren verdren zwerversgang,
Mij wie u zal verlossen. Want dit derf ik noô.
PROMETHEUS:
Daar het uw uitgesproken wensch is, geef ik toe
U te verkondgen alles wat gij mij verzoekt.
U, Io, duid ik uwen veelbewogen gang
Het eerst: in taaflen van gedachtnis schrijf hem neêr.
Over de zee-pas, beider vastelanden grens,
Keer u naar de Oostertransen vlammeschijnend van
Het spoor der morgenzonnen, reis tot aan de zee
En steek haar bruisen over tot gij weêr belandt
Ter Gorgoneische vlakte aan berg Kisthene waar
Huizen de aloude maagden, Phorkys’ dochtren, drie
Zwanegestalten, die slechts éen gemeenzaam oog
En éenen tand bezitten. Haar beschijnt nooit zon
Met hare stralen noch de nachtelijke maan.
Nevenaan zijn haar zustren, de Gorgonen drie,
Gevleugeld, slangenharig, bij den mensch gehaat:
Geen stervling die haar aanziet en den adem houdt.
Laat mijne woorden u een voorbehoedsel zijn.
Nu hoor een ander onheil-dreigend tafereel.
Vermijden Zeus’ woedfelle honden moet gij dan, [42]
De scherpgebekte grijpen, en ’t eenoogig heir
Der paard-berijdende Arimasken huizend aan
Den bovenloop van Ploetoons goud-doorstuwden stroom:
Die moogt gij niet genaken. Ver bij aardes grens
Komt ge aan den stam der zwarten in wier buurt de zon
Heeft hare bronnen. Ook ontspringt er de Aithiops.
Ga verder langs diens oevers tot gij hebt bereikt
Den vloedval waar langs wanden van ’t Biblisch gebergt
De Nijl zijn heilig levengevend water stort.
Die zal den weg u wijzen naar ’t driehoekig land
Neilotis, waar u en uw kindren is beschikt,
O Io, uwe stad te stichten ver van huis.—
Bleef eenig ding u duister, klonk iets stamel-vaag,
Verdubbel ’t vragen, vorder duidelijk bescheid.
Ik heb meer tijd beschikbaar dan mij lief kan zijn.
REI:
Blijft u te melden van haar onheilvollen tocht
Eén verder voorval, kwam u eenig ding te ontgaan,
Spreek. Is uw woord ten einde, schenk ons op ons beurt
De gunst die wij u vroegen, die u zeker heugt.
PROMETHEUS (tot de REI):
Vernomen heeft zij heel heur zwerftocht tot zijn eind.
Toch, opdat ze inzie ’t nut van wat zij heeft gehoord,
Zal ’k duiden wat zij doorstond, eer zij kwam tot hier:
Den besten waarborg mijner woorden geef ik haar.—
(tot IO:)
Der sproke langen voorsleep laat ik achterweeg,
En keer mij tot het uiteind uwer dolingen.—
De velden der Molossen hadt gij reeds bereikt;
Uw weg ging opwaarts naar Dodona’s steilen rug: [43]
Daar is Zeus’ zetel en Thesprotisch heiligdom,
En ’t ongelooflijk wonder van der eiken stem.
Die heeft in stralend-klare klanken u begroet
Met de’ eernaam van toekomstge gemalin van Zeus …
De erinnring, zie ik, streelt nog laaiend door uw hart …
Waanzin-gestoken joegt gij toen langs ’t strand der zee
Naar Rhea’s wijden waterboezem van wiens zoom
Uw storm van heen-en-weêrschen wedloop hier verwoei.
In later tijden draagt die inhoek van de zee,
Wees daarvan zeker, uwen naam, de Ionische,
Al stervelingen van uw tocht gedachtenis.
Dit zijn bewijzen voor u van mijn zienerschap
Dat schouwt wel verder dan de zon van heden schijnt.
(tot de REI:)
Tot u en haar tezamen komt mijn verder woord,
En volgt van vroegre reednen weêr het oude spoor.—
Daar ligt een stad Kanobos aan Aigyptos’ rand
Vlak bij de monding en de slibben van den Nijl:
Daar schenkt weêrom u Zeus uw ongerept verstand,
Vrees-leengend streelt zijn hand u, en gij wordt bevrucht,
En baart een zoon hem, die naar zijn verwekkers daad
“Streeler” genaamd wordt, zwarten Epaphos, den heer
Van al ’t land dat bevloeid wordt door den breeden Nijl.
’t Vijfde geslacht na dezen keert naar Argos weêr.
’t Zijn vijftig zustren die gedwongen vluchten voor
’t Verwante huwlijk dat haar met haar neven dreigt.
De bruîgoms volgen, door den hartstocht opgejaagd,
Op korten afstand, achter duiven haviken,
Een zwerm van jagers jagend het verboden wild
Van ’t huwlijk; want de godheid gunt den buit hun niet. [44]
Pelasgia dekt hen, overweldigd in den nacht
Met moord waartoe der bruiden wake zich vermant;
Want vrouw aan vrouwe rooft mans leven in den slaap,
’t Dubbelgewette lemmet vervend in hun bloed—:
Moog Kypris zoo bezoeken mijne vijanden!—
Eén enkle maagd verteedert harts verlangen om
Haar bedgenoot te sparen; vastberadenheid
Verweifelt; tot de keus gebracht, verkiest
Den naam van laf zij boven dien van bloedbevlekt.
Zij zal in Argos baren koninklijk geslacht …
Dit grondig uit te duiden eischt een lang verhaal;
Doch uit haar bloed geboren wordt de nazoon koen,
Roemruchte schutter, die uit mijne nooden mij
Bevrijdt.—Zulk een voorspelling heeft mijn moeder mij,
Oeroude Themis de Titane, uiteengezet.
Doch ’t hoe-en-wat te zeggen eischt een lang verhaal,
En ’k zie niet wat gij bij ’t vernemen winnen zoudt.
IO:
O jammer en wee!
Daar vangt opnieuw te doorschroeien mij aan
Waanzins koudvuur, ziel-schokkende vlaag:
’t Ongestaalde geweer van de horzel mij spoort;
Aan mijn borstwand bonst onder vreezen mijn hart;
Als raderen kolkt mijner oogen gezicht;
Ik verdool uit mijn spoor onder ’t grimmig geblaas
Der verbijstring, mijn tong ontstijft aan mijn macht;
’t Stuurlooze besef gaat blindlings te keer
Tegen golven van bittere ellende.
(Af naar links.)
[45]
PROMETHEUS, REI VAN OKEANIEDEN.
REI:
Wijs en dubbel wijs was hij
Die het eerst deze waarheid lichtte in zijn hart en in menschenspraak verwoordde:
“’t Beste deel kiest hij die zich onder gelijken verzwagert:
Nimmer streev’ naar een huwlijk met wie zich in rijkdom verweeldden,
Of wie op adel en afkomst groot gaan,
Die zijn brood in armoê wint.”
Moogt gij nimmer nimmer mij,
O ontzagbre Moiren, als bruid het bed van Zeus zien deelen;
Moge ik nooit den gemaal eener hemelsche naken!
Want mij huivert te zien hoe de bruîgom-schuwe
Jeugd van Io door Hera verwelkt en verschrompelt
In kwaadzwerfsch dolen
Door eindloos wee!
Bij mij in eere ’t huwlijk dat gelijken vreezeloos vereent …
Nimmer moge de liefde van machtiger goden [46]
Naar mij richten
Den onontkoombren oogstraal:
Oorlog zonder tegen-oorlog,
Middlen zonder tegen-middel …
’k Weet niet wat uit mij zoû worden.
Want ik zie niet hoe ik ooit
Zeus’ overleg ontgaan zoû!
PROMETHEUS:
Toch deze Zeus wordt, of zijn hart in trots nu zwelgt,
Eens nog vernederd: zulk een huwlijk neemt hij voor
Te sluiten, dat hem eerlang uit zijn heerschappij
En troonstoel spoorloos wegwerpt. Dan zal onverkort
Aan hem voltrokken worden vader Kronos’ vloek
En wraakbeê toen hij neêrviel uit de’ alouden troon.—
Uit zulk een net van onheil zoû geen enkel god
Hem veilgen uitweg kunnen wijzen: ik alleen,
Ik ken gevaar en middel. Laat hem nu dan vrij
Zeetlen in stout vertrouwen op zijn bovenaardsch
Gestommel, drillend in zijn hand de vuren lans.
Niets baten eens hem deze waapnen, dat hij niet
Eerloos zoû vallen met een niet te dragen val.
Zoo’n worstlaar is hij bezig uit te rusten zelf
Tegen zich-zelven, onbestrijdbaar machtgewrocht,
Die feller vlam zal vinden dan de bliksem is,
En luid gedaver dat den donder overschalt.
Poseidoons speer, den drietand die de zee beheerscht
En schokt der aarde vesten, strooit in stukken hij.
Op zulk verderf gestooten, leert Zeus mettertijd
Hoe zeer verscheiden heerschen is van slavernij.
[47]
REI:
Den wensch uws harten roept ge op uwen vijand in!
PROMETHEUS:
Neen: wat vervuld wordt, spreek ik—schoon ik ’t óok begeer.
REI:
Moet ik verwachten dat een aêr Zeus overheert?
PROMETHEUS:
Ja, en nog zwaarder lijden kromt zijn nek dan ’t mijn.
REI:
Hoe kunt gij vreesloos zulke reednen slingeren?
PROMETHEUS:
Wat zoude ik vreezen, wien geen sterven is beschikt?
REI:
Nog smartelijker kwelling brengt hij over u!
PROMETHEUS:
Dat laat hem brengen: ’k ben op alle ding bedacht.
REI:
Die nederbuigen voor Zeus’ Wrake, noem ik wijs.
PROMETHEUS:
Den wisselenden heerscher eer, aanbid en vlei—
Mij kan uw Zeus niet deren, minder nog dan niets.
Laat hem begaan en heerschen dezen korten tijd
Naar zijn behagen—lang stiert hij de goden niet!— —
Doch stil—daar zie ik zijnen loopslaaf naderen,
Den dienstknecht van den jongen overweldiger:
Die komt met zeker nooit gehoorde boodschap aan.
[48]
PROMETHEUS, REI VAN OKEANIEDEN, HERMES.
HERMES:
Gij daar, de wijzaard, overvol van bittre gal,
Die aan de goden u vergreept, de’ eendageling
Hun eerrecht wegschonkt,—u bedoel ’k, den dief van ’t vuur!
Mijn vader port u uit te spreken wat gij pocht,
Het huwelijk waardoor hij aan ’t gezag ontvalt.
En zóo wel, dat niets raadseligs gij overlaat,
Maar punt aan punt hem uitduidt. Dring mij ook niet op
Een dubble reis, Prometheus; want gij ziet dat Zeus
Door zulke listen toch zich niet verweeken laat.
PROMETHEUS:
Aanmaatgend plechtig en vol hollen eigenwaan
Uw taal, als bij een dienaar van de goden past.
Jong zijt gij goden, jong uw almacht, en gij waant
Te wonen in leedvrije burchten … Nam ’k niet waar
Reeds twee tyrannen uit die hoogten neêrgestort?
Zoo zal ik, snelst en schandlijkst, ook den derden zien,
Die nu bewind voert. Dacht gij soms dat ik
In vreeze weg zoû duiken voor de nieuwe goôn?
Daar komt nog veel, nog alles toe te kort.—Doch gij [49]
Rep weêr in ijle ’t pad dat gij gekomen zijt;
Want niets verneemt gij van de dingen die gij vorscht.
HERMES:
Zulke eigenzinnigheden loodsten vroeger al
U in de haven van dit zelf verkozen leed!
PROMETHEUS:
Toch zoude ik met uw knechtschap, wees daar zeker van,
Niet garen ruilen dezen mijnen boozen staat.
HERMES:
’t Is denklijk beter knecht te zijn bij dezen rots
Dan vader Zeus’ vertrouwde bode zooals ik.
PROMETHEUS:
Dat is een antwoord als men van een slaaf verwacht,
Die tegen zijne honers zich met hoon verweert.
HERMES:
Gij schijnt zelfs weeldrig in uw tegenwoordig doen!
PROMETHEUS:
Ik weeldrig? Mocht ik eenmaal nog zóo weeldrig zien
Al mijn vijanden! U ook reken ’k onder die.
HERMES:
Stelt gij zelfs mij aanspraaklijk voor uw ongeluk?
PROMETHEUS:
In-éen-woord haat ik de gezamenlijke goôn
Die mijne weldaad loonen met onoorbaar kwaad.
HERMES:
’k Hoor wel, uw ziekte is waanzin van de zwaarste soort.
PROMETHEUS:
Ziek ben ik, als zijn vijand haten ziek-zijn is.
HERMES:
Gij zoudt niet zijn te dragen als gij voorspoed hadt!
[50]
PROMETHEUS:
Wee mij!
HERMES:
Wee mij!—dat is een uiting waar Zeus niet van weet.
PROMETHEUS:
Niets of wij leeren ’t van den ouderenden tijd.
HERMES:
Toch, gij weet nog altijd niet van verstandig-zijn!
PROMETHEUS:
’k Zoû anders ’t woord niet richten tot een slaaf als u.
HERMES:
Gij zult niets zeggen, lijkt het, wat mijn vader wenscht.
PROMETHEUS:
Ik ben hem immers dank verschuldigd,—ik betaal!
HERMES:
Gij wilt met spot mij tergen, zie ik, als een kind.
PROMETHEUS:
Zijt gij geen kind dan, en nog dwazer dan een kind,
Als gij van mijne zijde ’t minst bescheid verwacht?
Daar is geen krenking te bedenken, waarmeê Zeus
Mij af zoû martlen, dat ik dit hem openbaar
Aleer dees smadelijke banden zijn gevierd.
Vrij laat hem slingren zijn roetrosse bliksemvlam,
Met onderaardschen donder, witgeveêrde sneeuw
Keere en beroer’ hij onderstboven het heelal—:
Geen middel vindt hij mij te krommen dat ik zeg
Wat oorzaak hem zal storten uit zijn heerschappij!
HERMES:
Bedenk of dees hardnekkigheid uw voordeel blijkt!
[51]
PROMETHEUS:
Reeds lang beraden en bedacht is alleding.
HERMES:
Waag eindlijk eens, onnoozle, waag het eindlijk eens
Uw lijden aan te blikken met gezond verstand!
PROMETHEUS:
Gij wilt de zee bepraten: ijdele overlast!
Verbeeld geen oogenblik u, dat de vreeze voor
Zeus’ oordeel overmannen zoude mijnen geest,
Dat ooit in vrouw-gebarend handgehef ik smeek
Den meest gehaten vijand dat hij mij bevrijdt
Uit deze boeien. Wereld-ver ben ’k daarvandaan!
HERMES:
Ik spreek vergeefs wel, spreek ik verder nog zooveel.
Gij laat uw hart niet vochten en niet kneden door
Mijn pleiten. Als een veulen voor het eerst gejokt
Bijt gij den breidel, volgt geen leidsel, slaat op hol.
Een zwak beginsel blijkt in uw onstuimigheid;
Want niets is zoo zwak als bij wien verstand niet ment,
Het stuurloos-losgelaten eigenzinnig hart.
Zie, als gij door mijn woorden u niet winnen laat,
Wat noodweêr en wat hoos van rampen niet te ontgaan
Tegen u opsteekt. Aanstonds zal mijn vaders hand
Met donder en met vlam van bliksem klieven gaan
Dees rouwe klove. Hij begraaft u in haar diep.
Daar ligt de lijfromp in der rotsen arm gebed.
En zoo voleindt gij eindeloozen duur van tijd—:
Dan stijgt gij weêr aan ’t daglicht. Zeus’ gevlerkte hond,
Moordgierige aadlaar, vaart als stormvlaag op u neêr, [52]
En rijt uw lichaam tot éen groote bloedelomp,
En keert, een ongenoode dagelange gast,
En maaltijdt van zwart-aangevreten leverrest.
Van zulke ellende wacht geen einde vóordat éen
Der goden opsta, die uw lijden overneemt,
En voor u af wil dalen in de lichtloosheid
Van Hades en den donkren kuil van Tartaros.
Hiernaar beraad u; want dit dreigement is niet
IJdel-verzonnen, maar onfeilbaar aangezegd.
Want leugen-spreken, daarvan weet Zeus’ mond niet af,
Maar alle woord vervult hij. Gij van uwen kant
Bedenk u alomzichtig: eigenzinnig doen
Gaat nooit, geloof mij, boven welberadenheid.
REI:
Ons lijkt dat Hermes woorden niet-onreedlijk spreekt.
Hij dringt u af te wijken van uw eigendunk
En ’t spoor te volgen van verstandig overleg.
Geef toe; want voor den wijze is falen schandelijk.
PROMETHEUS:
Reeds wist ik de boodschap, lang vooruit,
Van zijn ijdel geroep. Niets eerloos is ’t
Dat een vijand van vijanden kwaad ondervindt.
Laat vrij de tweesnijdende vurige slang
Op mij neder zich slingeren; de aither verzink’
Onder donder en ijzend geloei van den wind
Woest-kolkend ineen; laat rukken ’t geblaas
Uit haar voegen met wortlen en al dees aard;
Laat ’t schuim van de zee met verdoovend gebruis
Overstroomen de banen van ’t hemelsch gestarnt; [53]
Laat lichten omhoog hij mijn hulploozen romp
En slingren omlaag hem in Tartaros’ nacht
Met duizlende draaien van ijzeren dwang—
Hij heeft geen kans mij te dooden!
HERMES:
Die zulke overwegingen denkt en verwoordt,
Is, zeker te hooren, geraakt van verstand.
Wat laat hem zijn grootspraak over om niet
Krankzinnig te zijn? Wat waan die ontbreekt?—
Doch gij die in ’t leed van zijn zwoegende pijn
Deelneming betoont, wijkt ijlings van hier,
Uit de buurt dezer plaats naar een veiliger streek,
Dat aanstond niet uwe geesten verdwaaz’
Het ontembaar geloei van den donder!
REI:
Iets anders verluid en vermaan waartoe
Gij me ook overreedt; want nimmer verdraagt
Mijn gemoed het ontijdige woord dat gij spreekt.
Waarom mij bepraat om het slechte te doen?
’k Ben bereid wat moet met den vriend te doorstaan!
Van een kind af heb ik te haten geleerd
Den verrader: ik ken
Geen kwaal die ik feller verafschuw!
HERMES:
Onthoudt gij dat ik u gewaarschuwd heb!
Geeft straks in uw val, door ellende geprooid,
Geen schuld aan het lot, rept nimmer een woord
Dat u Zeus in een afgrond onvoorzien
Deed struiklen van leed. Hij draagt geen schuld. [54]
Gij zelven verkoost het met wetenden wil.
Niet plotsling gevat, niet heimlijk belaagd,
Overstrikt uwe reddlooze dwaasheid zich-zelf
Met het mateloos net der ellende!
(De REI trekt zich langzaam en met blijkbaren tegenzin terug, terwijl ook HERMES zich verwijdert.)
[55]
PROMETHEUS ALLEEN.
PROMETHEUS:
Zoo waar: met de daad, niet langer in woord,
Deinwaggelt de grond!
Het gebreideld rumoer zet loeiluid in
Van den donder: in zengende kronkelen laait
Van den bliksem het vuur; op den wervlenden storm
Rolwentelt het stof; al winden te hoop
In een alzijdsch oproer hijgen ten dans
Van vijandig geblaas, wederkeerig gedreig;
In elkander teloor stort aither en zee—
Klaarblijklijk van Zeus en gericht tegen mij
Zulke aanval, zulk een verwekken van vrees …
O ontzag mijner moeder, o aither die straalt
In uw wentlen het allen gemeenzame licht,
Gij aanschouwt wat gruwel ik lijde!
(PROMETHEUS zinkt, samen met den rotswand, weg in de diepte.)
[57]
De groep komt van links op en wordt gevormd door Hephaistos, den godsmid, die de werktuigen zijner kunst draagt, Kratos van wien men moet aannemen dat hij met de benoodigde boeien belast is, en de stomme figuur Bia die Prometheus aansleept. Deze laatste wordt in effigie aan den rots geklonken.
In het geheele stuk treden, naast de rei, slechts twee sprekende tooneelspelers op, de protagonist en de deuteragonist. De protagonist, die straks achter de vastgenagelde figuur van Prometheus diens rol spreken zal, vervult in dit tooneel de rol van Hephaistos. De deuteragonist speelt achtereenvolgens Kratos, Okeanos, Io, Hermes.
Kratos (Kracht) en Bia (Geweld), die hier dienaarsrollen vervullen, zijn kinderen van den gigant Pallas en van Styx, en hebben met hunne ouders in den Titanenstrijd de zijde van Zeus gekozen.
Doordat Kratos, voorgesteld door den deuteragonist, bij den geboeide achterblijft, wint de protagonist den tijd zich achter de Prometheus-figuur op te stellen.
Evenmin als in mijn vertaling van Aischylos’ “Agamemnoon” heb ik hier getracht de maten der lyrische partijen voet voor voet te volgen. Alleen van de strofen in regelmatige anapaisten (⏑ ⏑ –́ afgewisseld met – –́), een maat die steeds het op- en aftreden vooral van de rei begeleidt, is de oorspronkelijke bouw overal behouden.
De dochters van Okeanos zijn Prometheus’ schoonzusters, Okeanos is zijn schoonvader. Het kan den modernen lezer een oogenblik vreemd toeschijnen dat zij zich als volslagen onwetenden laten inlichten omtrent haar schoonbroeders lotgevallen. Dezelfde opmerking kan men maken over het feit dat zij van de toestanden onder de menschen en den invloed van Prometheus daarop niet schijnen af te weten, terwijl in den reizang die het zesde tooneel opent, een uitgebreide kennis van de woonplaatsen en de karakters dierzelfde stervelingen aan den dag komt.
pg. 29:
Maar uw aanblik doet mij huivren,
Hoe door kwalen gij vermaald wordt,
Niet te tellen, zelf-gekozen….
Immers zonder Zeus te duchten enz.
[58]
Hier wordt door mij in het Grieksch gelezen:
φρίσσω δέ σε δερκομένα
μυρίοις μόχθοις διακναιόμενον καὐθαιρέτοις
Ζῆνα γὰρ οὐ τρομέων κτλ.
Io, die volgens de overlevering door Hera uit naijver in een jonge koe werd veranderd, draagt als aanduiding daarvan een masker voorzien van hoornen.
pg. 40: Met wie? Godin of stervling? Zeg het zoo gij ’t moogt.
Zeus was voornemens te huwen met Thetis die bestemd was een zoon te baren sterker dan zijn vader. Zij werd daarom later door de goden aan een sterveling, Peleus, uitgehuwelijkt en baarde dezen den bekenden Achilleus, den grootsten Griekschen held voor Troia.
pg. 40: Na tien geslachten die de derde is in geslacht.
1. | Io (dochter van Inachos), bevrucht door Zeus. | ||||||||
2. | Epaphos | ||||||||
3. | Libya, bevrucht door Poseidoon. | ||||||||
4. | Belos | ||||||||
5. | Danaos en Aigyptos | Zie aangaande Danaos, Aigyptos, Hypermestra, Lynkeus de volgende aanteekening. | |||||||
6. | Hypermestra gehuwd met Lynkeus | ||||||||
7. | Abas | ||||||||
8. | Akrisios | ||||||||
9. | Danaë, bevrucht door Zeus. | ||||||||
10. | Perseus | ||||||||
11. | Alkaios | Elektryoon | |||||||
12. | Amphitryoon gehuwd met Alkmene, bevrucht door Zeus. | ||||||||
13. | Herakles. |
Pg. 43: ’t Vijfde geslacht na dezen keert naar Argos weêr, enz.
Bedoeld is de vlucht van Danaos met zijn vijftig dochters uit Aigypte naar [59]Argos. De vijftig zonen van Danaos’ broeder Aigyptos achterhalen daar hun beloofde bruiden, en Danaos staat, door den nood gedwongen, toe in de bruiloft, maar spreekt met zijn dochters af, dat dezen haar mans in den eersten huwlijksnacht zullen dooden. Alleen Hypermestra spaart haar jongen gemaal Lynkeus. Deze mythos was vroeger door Aischylos behandeld in zijn nog aanwezig drama “de Smeekelingen” (Ἱκέτιδες).
Pelasgia is hier een andere naam voor Argos.
Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.
Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op www.pgdp.net.
Titel: | Aischylos’ Prometheus Geboeid | |
Auteur: | Aeschylus (ca. 525–456 v.Chr.) | Info |
Vertaler: | Pieter Cornelis Boutens (1870–1943) | Info |
Illustrator: | Philip van Praag (1887–1942) | Info |
Taal: | Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel) |
Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van dit boek.
Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.
De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:
Bladzijde | Bron | Verbetering | Bewerkingsafstand |
---|---|---|---|
20 | verznen | verzenen | 1 |
50 | harnekkigheid | hardnekkigheid | 1 |
58 | [Niet in bron] | , | 1 |
58 | [Niet in bron] | . | 1 |
End of the Project Gutenberg EBook of Prometheus Geboeid, by Aeschylus *** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK PROMETHEUS GEBOEID *** ***** This file should be named 57697-h.htm or 57697-h.zip ***** This and all associated files of various formats will be found in: http://www.gutenberg.org/5/7/6/9/57697/ Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This file was produced from images generously made available by The Internet Archive) Updated editions will replace the previous one--the old editions will be renamed. Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright law means that no one owns a United States copyright in these works, so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United States without permission and without paying copyright royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you do not charge anything for copies of this eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports, performances and research. They may be modified and printed and given away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark license, especially commercial redistribution. START: FULL LICENSE THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free distribution of electronic works, by using or distributing this work (or any other work associated in any way with the phrase "Project Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project Gutenberg-tm License available with this file or online at www.gutenberg.org/license. Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm electronic works 1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to and accept all the terms of this license and intellectual property (trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. 1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be used on or associated in any way with an electronic work by people who agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works even without complying with the full terms of this agreement. See paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic works. See paragraph 1.E below. 1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the collection are in the public domain in the United States. If an individual work is unprotected by copyright law in the United States and you are located in the United States, we do not claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, displaying or creating derivative works based on the work as long as all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily comply with the terms of this agreement by keeping this work in the same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. 1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in a constant state of change. If you are outside the United States, check the laws of your country in addition to the terms of this agreement before downloading, copying, displaying, performing, distributing or creating derivative works based on this work or any other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning the copyright status of any work in any country outside the United States. 1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: 1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, copied or distributed: This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have to check the laws of the country where you are located before using this ebook. 1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not contain a notice indicating that it is posted with permission of the copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in the United States without paying any fees or charges. If you are redistributing or providing access to a work with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. 1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted with the permission of the copyright holder, your use and distribution must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the permission of the copyright holder found at the beginning of this work. 1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm License terms from this work, or any files containing a part of this work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. 1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this electronic work, or any part of this electronic work, without prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with active links or immediate access to the full terms of the Project Gutenberg-tm License. 1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any word processing or hypertext form. However, if you provide access to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. 1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. 1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided that * You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has agreed to donate royalties under this paragraph to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid within 60 days following each date on which you prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty payments should be clearly marked as such and sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." * You provide a full refund of any money paid by a user who notifies you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm License. You must require such a user to return or destroy all copies of the works possessed in a physical medium and discontinue all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm works. * You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the electronic work is discovered and reported to you within 90 days of receipt of the work. * You comply with all other terms of this agreement for free distribution of Project Gutenberg-tm works. 1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below. 1.F. 1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread works not protected by U.S. copyright law in creating the Project Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic works, and the medium on which they may be stored, may contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by your equipment. 1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all liability to you for damages, costs and expenses, including legal fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. 1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a written explanation to the person you received the work from. If you received the work on a physical medium, you must return the medium with your written explanation. The person or entity that provided you with the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a refund. If you received the work electronically, the person or entity providing it to you may choose to give you a second opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy is also defective, you may demand a refund in writing without further opportunities to fix the problem. 1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. 1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any provision of this agreement shall not void the remaining provisions. 1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance with this agreement, and any volunteers associated with the production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, that arise directly or indirectly from any of the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of electronic works in formats readable by the widest variety of computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from people in all walks of life. Volunteers and financial support to provide volunteers with the assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will remain freely available for generations to come. In 2001, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit 501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by U.S. federal laws and your state's laws. The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its volunteers and employees are scattered throughout numerous locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to date contact information can be found at the Foundation's web site and official page at www.gutenberg.org/contact For additional contact information: Dr. Gregory B. Newby Chief Executive and Director gbnewby@pglaf.org Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide spread public support and donations to carry out its mission of increasing the number of public domain and licensed works that can be freely distributed in machine readable form accessible by the widest array of equipment including outdated equipment. Many small donations ($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt status with the IRS. The Foundation is committed to complying with the laws regulating charities and charitable donations in all 50 states of the United States. Compliance requirements are not uniform and it takes a considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up with these requirements. We do not solicit donations in locations where we have not received written confirmation of compliance. To SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state visit www.gutenberg.org/donate While we cannot and do not solicit contributions from states where we have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition against accepting unsolicited donations from donors in such states who approach us with offers to donate. International donations are gratefully accepted, but we cannot make any statements concerning tax treatment of donations received from outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation methods and addresses. Donations are accepted in a number of other ways including checks, online payments and credit card donations. To donate, please visit: www.gutenberg.org/donate Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works. Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be freely shared with anyone. For forty years, he produced and distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper edition. Most people start at our Web site which has the main PG search facility: www.gutenberg.org This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, including how to make donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.